Ik ben niet de kanker, ik ben Judith

Het is maandagochtend. Mijn laptop is opgestart en ik zet mijn telefoon aan. Ik zoek het telefoonnummer op, druk op verbinden en de telefoon gaat over. Aan de andere kant wordt er opgenomen. We wisselen wat beleefdheden uit. En dan gooi ik het eruit.

Ik heb kanker! Ik val letterlijk met de deur in huis. Aan de andere kant van de lijn wordt het even stil.  Ik vertel dat ik die middag naar het ziekenhuis moet. En dus niet werk. Wat moet ik verder tegen mijn leidinggevende zeggen?

Net voor het weekend, op vrijdag om 17.00 uur, kreeg ik de diagnose. Wat ik heel goed heb onthouden is dat het ‘goed behandelbaar’ is. Dus dat wordt mijn uitgangspunt. Verder heb ik werkelijk geen idee wat er gaat gebeuren. Ik ben ziek, maar ik voel me niet zo.

Ik word geleefd door ziekenhuisbezoeken, afspraken met verschillende artsen, onzekerheden, het onbekende en ga zo maar door. Ineens gaat het de hele dag over kanker. Juist op het werk hoop ik daaraan te kunnen ontsnappen. Werk gaat wat mij betreft gewoon door. Tenminste, zo kijk ik ernaar. De wereld draait nu ook eenmaal door.

De vraag ‘wat ik op het werk doe’ krijg ik wel opvallend vaak. En ook of ik ‘niet liever naar huis ga’. Goed bedoeld, dat zeker. Ik heb zelf ongetwijfeld ook wel eens zo gereageerd naar zieke collega’s. Maar ik merk dat ik er zelf niet mee uit de voeten kan.

Het frustreert me. Ik heb het gevoel naar huis gestuurd te worden, terwijl werk juist het enige stukje is waar ik nog stuur op heb. Goedbedoelde opmerkingen vanuit bezorgdheid worden eigenlijk goedbedoelde verwaarlozing.

Als je mij vraagt wat ik nodig heb, dan kan ik daar prima antwoord op geven. En die vraag, ‘Wat heb je nodig?’ heb ik juist gemist op mijn werk! Zo’n simpele vraag met zo veel impact!